Plattdeutsch-Hochdeutsches Wörterbuch für Ostfriesland

Hochdeutsch

Plattdeutsch

direkte Treffer

Substantive

die Ente

de Aant, Pl.: de Aanten

die Ente (Stockente)

de grau(e) Aant, Pl.: de grau(e) Aanten

die Ente (Stockente)

de will(e) Aant, Pl.: de will(e) Aanten

Redensartenanzeigen

er macht sich nichts daraus

dat glidd van hum of as van de Aanten dat Water

Scher dich weg!

Gah hen un fleit de Aanten van de Diek!

weitere Treffer anzeigen

weitere Treffer

Substantive

die Wasserlinse

dat Aantenflött

die Entengrütze

dat Aantenflött

die Wasserlinse

dat Aantenflott

die Entengrütze

dat Aantenflott

die Ente (Löffelente)

de o. dat Lepelbeck, de Lepelbeckaant, Pl.: de Lepelbecken, Lepelbeckaanten

die Ente (Moorente)

de o. dat Wittoog, de Wittoogaant, Pl.: de Wittogen, Wittoogaanten

die Gans (Brandgans, Brandente)

de Bargaant, Pl.: de Bargaanten

die Ente (Kolbenente)

de Dickkopp, Dickkoppaant, Pl.: de Dickkoppen, Dickkoppaanten

die Ente (Stockente)

de Doppaant, Pl.: de Doppaanten

die Ente (Eiderente)

de Eideraant, Pl.: de Eideraanten

die Ente (Stockente)

de Griesaant, Pl.: de Griesaanten

die Ente (Eisente)

de Iesaant, Pl.: de Iesaanten

die Ente (Knäkente)

de Knääkaant, Pl.: de Knääkaanten

die Ente (Schnatterente)

de Kraakaant, Pl.: de Kraakaanten

die Ente (Krickente)

de Krick/e, Krickaant, Pl.: de Kricken, Krickaanten

die Ente (Kolbenente)

de Kroonaant, Pl.: de Kroonaanten

die Ente (Reiherente)

de Küüvaant, Pl.: de Küüvaanten

die Ente (Spießente)

de Langhals, Langhalsaant, Pl.: de Langhalsen, Langhalsaanten

der Monat

de Maant, Pl.: de Maanten

der Monat Mai

de Maimaant, Pl.: de Maimaanten

die Ente (Moorente)

de Mooraant, Pl.: de Mooraanten

der Seetaucher

de Parrelaant, Pl.: de Parrelaanten

die Ente (Pfeifente)

de Piepaant, Pl.: de Piepaanten

die Ente (Reiherente)

de Reigeraant, Pl.: de Reigeraanten

die Ente (Tafelente)

de Roodkopp, Roodkoppaant, Pl.: de Roodkoppen, Roodkoppaanten

die Ente (Löffelente)

de Slubbaant, Pl.: de Slubbaanten

die Ente (Schnatterente)

de Snateraant, Pl.: de Snateraanten

die Ente (Spießente)

de Steertaant, Pl.: de Steertaanten

die Ente (Stockente)

de Stockaant, Pl.: de Stockaanten

die Gans (Brandgans, Brandente)

de Vossaant, Pl.: de Vossaanten

die Ente (Samtente; Trauerente)

de (grote) Seeaant, Pl.: de (grote) Seeaanten

die Ente (Samtente; Trauerente)

de (swarte) Seeaant, Pl.: de (swarte) Seeaanten

Adjektive und Adverbien

monatelang

maantenlang

Redensartenanzeigen

du musst gesprächiger sein

du musst di en Aantensnabel för 't Knee binnen

er ist sehr gesprächig

he hett woll/wall 'n Aantensnabel freten